11 Maar nu schrijf ik U, niet langer in het gezelschap te verkeren+ van* iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig+ persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard+ of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten. 

14 Komt niet onder een ongelijk juk* met ongelovigen.+ Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid?+ Of wat heeft licht met duisternis gemeen?+ 

10 Als iemand tot U komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem nimmer in UW huis+ en richt ook geen groet tot hem.*+