30 En aan al het wild gedierte der aarde en aan elk vliegend schepsel van de hemel en aan alles wat zich op de aarde beweegt, waarin leven als een ziel* is, heb ik alle groene plantengroei tot voedsel gegeven.”+ En het werd zo.
5 Vervolgens zei A̱chab tot Oba̱dja: „Trek het land door naar alle waterbronnen en naar alle stroomdalen. Misschien vinden wij groen gras,+ opdat wij de paarden en muildieren in het leven kunnen houden en er niet [nog meer] van de beesten afgesneden behoeven te worden.”+
6 En de zebra’s+ zelf zijn blijven staan op de kale heuvels; ze hebben de wind opgesnoven gelijk de jakhalzen; hun ogen hebben het begeven omdat er geen plantengroei is.+
22 Weest niet bevreesd, GIJ dieren van het open veld,+ want de weidegronden van [de] wildernis zullen stellig groen worden.+ Want de boom zal werkelijk zijn vrucht geven.+ De vijgenboom en de wijnstok moeten hun vitale kracht geven.+