29 Verder zei God: „Ziet, ik heb U alle zaaddragende plantengroei die op de oppervlakte van de gehele aarde is, en elke boom waar zaaddragende boomvrucht aan zit, gegeven.+ U diene het tot voedsel.+
3 Al het zich bewegende gedierte dat leeft, mag U tot voedsel dienen.+ Zoals in het geval van de groene plantengroei, geef ik dit alles werkelijk aan U.+
7 De grond bijvoorbeeld, die de dikwijls daarop vallende regen indrinkt en dan plantengroei voortbrengt, bruikbaar voor hen ten behoeve van wie hij ook bebouwd wordt,+ ontvangt in ruil daarvoor een zegen van God.