7 Maar tegen niemand van de zonen van I̱sraël zal een hond zijn tong spitsen,* tegen mens noch dier;+ opdat gijlieden moogt weten dat Jehovah onderscheid kan maken tussen de Egyptenaren en de zonen van I̱sraël.’*+
33 Voorts drongen de Egyptenaren sterk bij het volk aan, om hen vlug+ uit het land heen te zenden, „want”, zo zeiden zij, „wij zijn allen zo goed als dood!”+