33 En GIJ moogt het land waarin GIJ zijt,* niet bezoedelen; want bloed, dát bezoedelt het land,+ en voor het land is geen verzoening mogelijk ten aanzien van het bloed dat daarop vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft.+
21 Want zie! Jehovah komt uit zijn plaats te voorschijn om de bewoner van het land rekenschap te vragen van diens dwaling,+ en het land zal stellig zijn bloedvergieten* aan het licht brengen+ en zal zijn gedoden niet langer bedekken.”+