25 Vervolgens moet gij daarvan een heilige zalfolie maken, een zalf, een mengsel dat het werk is van een zalfbereider.+ Het dient een heilige zalfolie+ te zijn.
10 En wat degene betreft die de hogepriester is onder zijn broeders, op wiens hoofd men de zalfolie placht uit te gieten+ en wiens hand met macht werd gevuld* om de klederen te dragen,+ hij dient zijn hoofd[haar] niet onverzorgd te laten hangen+ en zijn klederen niet te scheuren.+