25 Het is voldoende wanneer de discipel als zijn leraar wordt, en de slaaf als zijn heer.+ Als men de heer des huizes Beë̱lzebub*+ heeft genoemd, hoeveel te meer [zal men] dan zijn huisgenoten zo [noemen]?
7 Toen hij vóórkwam, gingen de joden die van Jeru̱zalem waren gekomen, om hem heen staan en brachten vele en zware beschuldigingen tegen hem in,+ waarvoor zij geen bewijs konden aanvoeren.