6 Toen Ha̱man binnenkwam, zei de koning voorts tot hem: „Wat dient er te worden gedaan met de man in wiens eer de koning zelf een welbehagen heeft gevonden?”+ Hierop zei Ha̱man in zijn hart: „Wie zou het de koning meer behagen eer te bewijzen dan mij?”+
14 Ik zeg U: Toen deze naar zijn huis afdaalde, had hij zich rechtvaardiger betoond+ dan die andere; want een ieder die zich verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zich vernedert, zal verhoogd worden.”+
6 De onverdiende goedheid die hij geeft, is echter groter.+ Daarom zegt ze: „God weerstaat de hoogmoedigen,+ maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.”+