11 Hierop zei A̱braham: „Nu, omdat ik bij mijzelf zei: ’Ongetwijfeld is er geen vrees voor God* in deze plaats,+ en zij zullen mij stellig doden wegens mijn vrouw.’+
9 Vervolgens zei ik:* „De zaak die GIJ doet, is niet goed.+ Dient GIJ niet in de vrees+ voor onze God+ te wandelen, wegens de smaad+ van de natiën, onze vijanden?+
7Daar wij dan deze beloften hebben,+ geliefden, laten wij ons reinigen+ van elke verontreiniging van vlees en geest,+ en in de vrees voor God heiligheid vervolmaken.+