10 opdat GIJ moogt wandelen op een wijze die Jehovah*+ waardig is,+ ten einde [hem] volledig te behagen, terwijl GIJ in ieder goed werk+ vrucht blijft dragen en blijft toenemen in de nauwkeurige+ kennis van God
9 vergeldt geen kwaad met kwaad+ noch beschimping met beschimping,+ maar, integendeel, schenkt een zegen,+ want tot deze [loopbaan] werdt GIJ geroepen, opdat GIJ een zegen zoudt beërven.