18 Ten slotte zei de koning tot Do̱ëg:+ „Keert gij u om en val de priesters aan!” Onmiddellijk keerde Do̱ëg, de Edomiet,+ zich om en viel zelf de priesters aan, en hij bracht op die dag vijfentachtig man die een linnen* efod+ droegen, ter dood.+
29 Toen werd er aan koning Sa̱lomo verteld: „Jo̱ab is naar de tent van Jehovah gevlucht, en zie, hij [staat] naast het altaar.” Sa̱lomo dan zond Bena̱ja, de zoon van Jo̱jada, en zei: „Ga, val op hem aan!”+
2 De verschrikking van een koning is een gegrom als van een jonge leeuw met manen.+ Al wie zijn verbolgenheid tegen zich richt, zondigt tegen zijn eigen ziel.+
13 Terstond zei Nebukadne̱zar in woede en verbolgenheid,+ Sa̱drach, Me̱sach en Abedne̱go+ te halen. Dientengevolge werden deze fysiek sterke mannen voor de koning gebracht.