10 die tot de zieners hebben gezegd: ’GIJ moet niet zien’, en tot degenen die visioenen hebben: ’GIJ moet voor ons niet schouwen wat recht is.+ Spreekt tot ons vleiende* dingen; schouwt bedrieglijke dingen.+
31 De profeten zelf profeteren werkelijk op grond van de leugen;+ en wat de priesters betreft, zij gaan met al hun macht* onderwerpen.+ En mijn eigen volk heeft [het] graag zo gehad;+ en wat zult gijlieden bij de afloop ervan doen?”+
3 Want er zal een tijdsperiode komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen,+ maar zich overeenkomstig hun eigen begeerten tal van leraren zullen bijeenbrengen om hun oren te laten kittelen;+