14 Wat de wijze betreft, zijn ogen zijn in zijn hoofd;+ maar de verstandeloze loopt voort in volslagen duisternis.+ En ik ben te weten gekomen, ook ik, dat er één afloop is die hen allen treft.+
8Wie is als de wijze?+ En wie kent de uitlegging van een zaak?+ Het is ’s mensen wijsheid die zijn aangezicht doet stralen, en zelfs de strengheid van zijn aangezicht wordt veranderd [ten goede].+