4 En de gemengde schare*+ die zich in hun midden bevond, gaf uiting aan een zelfzuchtig verlangen,+ en ook de zonen van I̱sraël gingen weer wenen en zeiden: „Wie zal ons vlees te eten geven?+
2 GIJ begeert en toch hebt GIJ niet. GIJ blijft moorden+ en hebzucht koesteren,*+ en toch kunt GIJ niet verkrijgen. GIJ blijft strijden+ en oorlog voeren. GIJ hebt niet, omdat GIJ niet vraagt.