6 Dientengevolge zag de vrouw dat de boom goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken.*+ Zij nam dan van zijn vrucht en ging ervan eten. Daarna gaf zij er ook van aan haar man,* toen deze bij haar was, en hij ging ervan eten.+ 

12 God zag de aarde dus en zie! ze was verdorven,+ want alle vlees had zijn weg op de aarde verdorven.+

4 Nu zeiden zij: „Komaan! Laten wij een stad voor ons bouwen en ook een toren* waarvan de top tot in de hemel reikt,+ en laten wij ons een beroemde naam maken,*+ opdat wij niet over de gehele oppervlakte der aarde worden verstrooid.”+

13 ’want er zijn twee slechte dingen die mijn volk heeft gedaan: Mij, de bron van levend water,+ hebben zij verlaten,+ om zichzelf regenbakken uit te houwen, gebroken regenbakken, die het water niet kunnen houden.’

9 Ook zei hij nog verder tot hen: „GIJ stelt het gebod van God behendig terzijde+ om UW overlevering te handhaven. 

14 Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt.*+