15 Zodra Farao nu zag dat er verlichting was ingetreden, maakte hij zijn hart onvermurwbaar;*+ en hij luisterde niet naar hen, juist zoals Jehovah gesproken had.+
23 En hij placht tot hen te zeggen:+ „Waarom blijft GIJ dergelijke dingen doen?+ Want de dingen die ik van heel het volk omtrent U verneem, zijn slecht.*+
10 Al zou de goddeloze gunst worden betoond, hij zal eenvoudig geen rechtvaardigheid leren.+ In het land van oprechtheid zal hij onrecht plegen+ en hij zal de eminentie van Jehovah niet zien.+