25 [Na hem] was Pa̱lal, de zoon van U̱zai, [bezig met herstellingswerk] tegenover de Steunbeer en de toren die van het Huis van de Koning+ uitsteekt, de hoge die bij het Voorhof van de Wacht+ behoort. Na hem was er Peda̱ja, de zoon van Pa̱ros.+
4 Uw hals+ is als een ivoren toren. Uw ogen+ zijn als de vijvers in He̱sbon,+ bij de poort van Bath-Ra̱bbim. Uw neus is als de Libanontoren, die uitziet op Dama̱skus.