11 Wij blijven allen brommen net als beren; en als duiven blijven wij treurig kirren.+ Wij bleven hopen op gerechtigheid,+ maar die was er niet; op redding, [maar] ze is verre van ons gebleven.+
7 En het is vastgesteld; ze is ontbloot; ze zal stellig weggevoerd worden,+ en haar slavinnen zullen kreunen, als het geluid van duiven,+ terwijl zij zich herhaaldelijk op het hart slaan.+