4 Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is.+
16 opdat GIJ niet verderfelijk handelt+ en U niet werkelijk een gesneden beeld maakt, de gedaante van enig symbool, de afbeelding van een man of een vrouw,+
29 Aangezien wij daarom Gods nageslacht zijn,+ moeten wij niet menen dat het Goddelijk Wezen*+ op goud of zilver of steen gelijkt, op iets wat door menselijke kunstvaardigheid en menselijk vernuft is gebeeldhouwd.+