34 Wat onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze voorvaders aangaat,+ zij hebben niet naar uw wet gehandeld,+ noch aandacht geschonken aan uw geboden+ of aan uw getuigenissen* waarmee gij tegen hen hebt getuigd.+
8 O Jehovah,* aan ons behoort de schaamte van aangezicht, aan onze koningen, aan onze vorsten en aan onze voorvaders, want wij hebben tegen u gezondigd.+