12 „Ikzelf heb [het] aangekondigd en heb gered en heb [het] doen horen,+ toen er geen vreemde [god]* onder U was.+ Daarom zijt GIJ mijn getuigen,”+ is de uitspraak van Jehovah, „en ik ben God.*+
8 Hebt geen angst en staat niet verstomd.+ Heb ik [het] u niet van die tijd af ieder afzonderlijk doen horen en aangekondigd?+ En GIJ zijt mijn getuigen.+ Bestaat er een God* buiten mij?+ Neen, er is geen Rots.*+ Ik heb er geen erkend.’”
8 maar GIJ zult kracht+ ontvangen wanneer de heilige geest op U gekomen is, en GIJ zult getuigen*+ van mij zijn zowel in Jeru̱zalem+ als in geheel Jude̱a en Sama̱ria+ en tot de verst verwijderde streek* der aarde.”+
15 Dan blijken wij bovendien valse getuigen van God te zijn,+ want dan hebben wij tegen God in getuigd+ dat hij de Christus heeft opgewekt,+ die hij echter niet opgewekt heeft indien de doden werkelijk niet worden opgewekt.+