8 „Maar gij, o I̱sraël, zijt mijn knecht,+ gij, o Ja̱kob, die ik verkozen heb,+ het zaad* van mijn vriend+ A̱braham;*+ 

44 En nu, luister, o Ja̱kob, mijn knecht,+ en gij, o I̱sraël, die ik verkozen heb.+ 

9 Maar GIJ zijt „een uitverkoren geslacht,* een koninklijke priesterschap, een heilige natie,+ een volk tot een speciaal bezit,+ opdat GIJ alom de voortreffelijkheden* zoudt bekendmaken”+ van degene die U uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht.+