17 ’Voorzeker, uw ogen en uw hart zijn op niets anders dan op uw onrechtvaardige winst [gericht],+ en op het bloed van de onschuldige, om [het] te vergieten,+ en op afzetten en op afpersen, om [dat] te beoefenen.’
9 Hij dan zei tot mij: „De dwaling van het huis van I̱sraël en Ju̱da+ is zeer, zeer groot+ en het land is met bloedvergieten* vervuld+ en de stad is vol verkeerdheid;+ want zij hebben gezegd: ’Jehovah heeft het land* verlaten,+ en Jehovah ziet [het] niet.’*+
35 opdat over U komt al het rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten,+ vanaf het bloed van de rechtvaardige+ A̱bel+ tot het bloed van Zachari̱a, de zoon van Bere̱chja, die GIJ vermoord hebt tussen het heiligdom en het altaar.+