2 „Maak de plaats van uw tent wijder.+ En laat men de tentkleden van uw grootse tabernakel* uitspannen.* Houd niet terug. Verleng uw tentkoorden en maak die tentpinnen van u sterk.+
6 En wat U aangaat, de priesters van Jehovah zult GIJ worden genoemd;+ de dienaren*+ van onze God* zal men U heten.+ Het vermogen der natiën zult GIJ eten,+ en in hun heerlijkheid zult GIJ uitgelaten over UZELF spreken.+
7 ’En ik wil alle natiën schudden,* en de begeerlijke dingen* van alle natiën moeten binnenkomen;*+ en ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen’,+ heeft Jehovah der legerscharen gezegd.