16 O die verkeerdheid van U! Dient de pottenbakker* zelf soms net als het leem geacht te worden?+ Want dient het maaksel soms betreffende zijn maker te zeggen: „Hij heeft mij niet gemaakt”?+ En zegt in feite soms het geformeerde zelf betreffende zijn formeerder: „Hij heeft geen verstand getoond”?+
6 „’Kan ik met ulieden niet net zo doen als deze pottenbakker, o huis van I̱sraël?’, is de uitspraak van Jehovah. ’Ziet! Zoals het leem in de hand van de pottenbakker, zo zijt GIJ in mijn hand, o huis van I̱sraël.+