19 ’Vervloekt is hij die het recht+ van een inwonende vreemdeling,+ een vaderloze jongen en een weduwe+ buigt.’+ (En heel het volk moet zeggen: ’Amen!’)
23 Uw vorsten zijn onhandelbaar en deelgenoten met dieven.+ Ieder van hen heeft steekpenningen lief+ en jaagt geschenken na.+ Een vaderloze jongen verschaffen zij geen recht, en zelfs het rechtsgeding van een weduwe vindt geen toegang bij hen.+
27 De vorm van aanbidding* die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein+ en onbesmet+ is, is deze: voor wezen*+ en weduwen+ zorgen in hun verdrukking+ en zichzelf onbevlekt+ van de wereld bewaren.+