11 Hierop zei ik: „Hoe lang, o Jehovah?”*+ Toen zei hij: „Totdat de steden werkelijk tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn, en de huizen zonder aardse mens zijn, en de grond zelf geruïneerd is tot een woestenij;+ 

14 En er is een gedruis opgegaan onder uw volk,+ en uw eigen versterkte steden zullen alle gewelddadig geplunderd worden,+ zoals bij de gewelddadige plundering van het huis van A̱rbel door Sa̱lman op de dag van de strijd, [toen] zelfs een moeder aan de zijde van [haar] eigen zonen verpletterd werd.+ 

11 Daarom, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Er is een tegenstander zelfs rondom het land,+ en hij zal stellig uw* sterkte van u neerhalen, en uw woontorens zullen werkelijk geplunderd worden.’+

11 En ik wil de steden van uw land afsnijden en al uw versterkte plaatsen omverhalen.+ 

13 En het land moet een verlaten woestenij worden vanwege zijn bewoners, wegens de vrucht van hun handelingen.+