19 En ik was als een mannetjeslam, een vertrouweling, dat ter slachting wordt geleid,+ en ik wist niet dat zij tegen míȷ́ snode plannen uitdachten:+ „Laten wij de boom met zijn voedsel verderven, en laten wij hem afsnijden uit het land der levenden,+ opdat zelfs zijn naam niet meer wordt gedacht.”