15 Maar de zonen van I̱sraël zeiden tot Jehovah: „Wij hebben gezondigd.+ Doet gíȷ́ met ons naar al wat goed is in uw ogen.+ Alleen, bevrijd ons alstublieft op deze dag.”+
9 ’Mocht er rampspoed over ons komen:+ zwaard, strafgericht, of pestilentie+ of hongersnood,+ laten wij dan voor dit huis en voor u gaan staan+ (want uw naam+ is in dit huis), opdat wij uit onze benauwdheid tot u om hulp kunnen roepen, en moogt gij horen en redden.’+
15 Ik zal heengaan, ik wil naar mijn plaats terugkeren totdat zij hun schuld dragen;+ en zij zullen stellig mijn aangezicht zoeken.+ Wanneer zij erg in benauwdheid verkeren,+ zullen zij mij zoeken.”+