13 Toen noemde zij de naam van Jehovah, die tot haar sprak: „Gij zijt een God* die ziet”,*+ want zij zei: „Heb ik hier werkelijk* hem aanschouwd* die mij ziet?”
13 En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar,+ maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen.+