15 En Jehovah, de God van hun voorvaders, bleef door bemiddeling van zijn boden herhaaldelijk* [waarschuwingen] tot hen zenden,+ omdat hij mededogen had met zijn volk+ en zijn woning.+
13 En nu, omdat GIJ al deze werken bleeft doen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik tot U bleef spreken, vroeg op zijnde en sprekende,+ maar GIJ niet hebt geluisterd,+ en ik U bleef roepen, maar GIJ niet hebt geantwoord,+
7 Want ik heb UW voorvaders plechtig vermaand op de dag dat ik hen uit het land Egy̱pte leidde+ en tot op deze dag, vroeg op zijnde en vermanende, door te zeggen: „Gehoorzaamt mijn stem.”+
10 Dit slechte volk, dat weigert mijn woorden te gehoorzamen,+ dat wandelt in de verstoktheid van zijn hart+ en dat andere goden* achterna blijft lopen om die te dienen en zich daarvoor neer te buigen,+ zal ook net als deze gordel worden die nergens voor deugt.’
12 En GIJ, GIJ hebt erger gehandeld in UW doen dan UW vaderen,+ en ziet, ieder van U wandelt naar de verstoktheid+ van zijn slechte hart door mij niet te gehoorzamen.+