15 En gij moet tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen;+ en ikzelf zal bewijzen met uw mond en zijn mond te zijn,+ en ik wil ulieden leren wat GIJ dient te doen.+
16 En ik zal mijn woorden in uw mond leggen,+ en met de schaduw van mijn hand zal ik u stellig bedekken,+ om de hemel te planten+ en de aarde te grondvesten+ en tot Si̱on te zeggen: ’Gij zijt mijn volk.’+
7 Wat nu u betreft, o mensenzoon, tot een wachter heb ik u gemaakt voor het huis van I̱sraël,+ en uit mijn mond moet gij [het] woord horen en hen namens mij waarschuwen.+