10 En Sa̱ron+ moet een weidegrond voor schapen worden+ en de laagvlakte van A̱chor+ een rustplaats voor runderen, voor mijn volk, dat mij zal hebben gezocht.+
19 En ik wil I̱sraël terugbrengen naar zijn weidegrond,+ en hij zal stellig de Ka̱rmel en Ba̱san afweiden,+ en in het bergland van E̱fraïm+ en van Gi̱lead+ zal zijn ziel verzadigd worden.’”
12 Ik zal Ja̱kob beslist vergaderen, in zijn geheel;+ ik zal de overgeblevenen* van I̱sraël zonder mankeren bijeenbrengen.+ In eenheid zal ik hen stellen, als schapen in de kooi,* als een kudde midden in haar weide;+ het zal er gonzen van mensen.’*+