2 Toen stonden I̱smaël, de zoon van Netha̱nja, en de tien mannen die zich bij hem bevonden op en zij sloegen Geda̱lja, de zoon van Ahi̱kam, de zoon van Sa̱fan, met het zwaard neer.+ Hij bracht dus degene ter dood die door de koning van Ba̱bylon over het land was aangesteld.+