21 Zij trokken dan op en verspiedden het land vanaf de wildernis van Zin+ tot Re̱hob,+ tot de toegang van Ha̱math.+ 

24 Nadien bracht de koning van Assy̱rië [mensen] uit Ba̱bylon*+ en Ku̱tha en A̱vva+ en Ha̱math+ en Sefarva̱ïm+ en liet hen in de plaats van de zonen van I̱sraël in de steden van Sama̱ria+ wonen; en zij namen voorts Sama̱ria in bezit en gingen in de steden daarvan wonen. 

9 Is Ka̱lno+ niet net als Ka̱rkemis?+ Is Ha̱math+ niet net als A̱rpad?+ Is Sama̱ria+ niet net als Dama̱skus?+ 

2 En ook Ha̱math+ zelf zal aan haar grenzen; Ty̱rus+ en Si̱don,+ want ze is zeer wijs.+