40 „Net als bij Gods omkering van So̱dom en Gomo̱rra+ en van haar naburige [steden]”,+ is de uitspraak van Jehovah, „zal er geen mens* wonen, en geen mensenzoon* zal er als vreemdeling in vertoeven.+
21 En een sterke engel hief een steen op gelijk een grote molensteen+ en slingerde hem in de zee+ en zei: „Zo zal Ba̱bylon, de grote stad, met een snelle worp worden neergeslingerd, en ze zal nooit meer gevonden worden.+