11 En over u moet rampspoed komen; gij zult er geen bezwering tegen weten. En u zal onheil overvallen;+ gij zult niet in staat zijn het af te weren. En over u zal plotseling+ een verderf komen dat gij niet pleegt te kennen.
24 Ik heb u een strik gelegd en gij zijt ook gevangen, o Ba̱bylon, en gijzelf wist [het] niet.+ Gij werdt gevonden en ook gegrepen, want tegen Jehovah hebt gij u opgewonden.+
43 De koning van Ba̱bylon heeft het bericht over hen gehoord,+ en zijn handen zijn verslapt.+ Er is benauwdheid! Hevige smarten hebben hem aangegrepen, net als een barende vrouw.+