4 En hij bouwde altaren+ in het huis van Jehovah, ten aanzien waarvan Jehovah gezegd had: „Te Jeru̱zalem zal mijn naam tot onbepaalde tijd blijken te zijn.”+
11 „Want het zijn zowel de profeet als de priester die bezoedeld zijn geworden.+ Ook in mijn eigen huis heb ik hun slechtheid gevonden”,+ is de uitspraak van Jehovah.