10 die tot de zieners hebben gezegd: ’GIJ moet niet zien’, en tot degenen die visioenen hebben: ’GIJ moet voor ons niet schouwen wat recht is.+ Spreekt tot ons vleiende* dingen; schouwt bedrieglijke dingen.+
16 En hoor nu het woord van Jehovah: ’Zegt gij: „Gij moogt niet profeteren tegen I̱sraël,+ en gij moogt geen [woord] laten vallen+ tegen het huis van I̱saäk?”*