3 I̱sraël was iets heiligs* voor Jehovah,+ de eerste opbrengst voor Hem.”’*+ ’Al wie het verslonden, zouden schuld op zich laden.+ Niets dan rampspoed zou over hen komen’, was de uitspraak van Jehovah.”+
15 Met grote verontwaardiging ben ik verontwaardigd op de natiën die onbezorgd zijn;+ want ik, van mijn kant, was slechts in geringe mate verontwaardigd,+ maar zij, van hun kant, hielpen mee aan de rampspoed.”’+
8 Want dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Achter [de] heerlijkheid+ aan heeft hij mij naar de natiën gezonden die ulieden met geweld plunderden;+ want wie U aanraakt,+ raakt mijn oogappel*+ aan.