3 Jehovah, uw God, ook uw gevangenen* moet terugvoeren+ en u barmhartigheid moet betonen+ en u weer moet bijeenbrengen uit alle volken waarheen Jehovah, uw God, u heeft verstrooid.+
15 maar: „Zo waar Jehovah leeft, die de zonen van I̱sraël heeft opgevoerd uit het land van het noorden en uit al de landen waarheen hij hen had verdreven!”, en ik zal hen stellig terugbrengen naar hun bodem, die ik aan hun voorvaders gegeven heb.’+
28 ’En zij zullen moeten weten dat ik, Jehovah, hun God ben, wanneer ik hen in ballingschap naar de natiën zend en hen werkelijk bijeenbreng op hun grond,+ zodat ik geen van hen daar nog langer zal laten blijven.+
14 En ik wil de gevangenen van mijn volk I̱sraël doen terugkeren,+ en zij zullen werkelijk [de] woest gelegde steden bouwen en [ze] bewonen,+ en wijngaarden planten en de wijn ervan drinken, en tuinen aanleggen en de vrucht ervan eten.’+