16 „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Zie, ik breng rampspoed+ over deze plaats en over haar inwoners,+ ja, al de woorden+ van het boek dat de koning van Ju̱da gelezen heeft,+
11 Hierop zei ik: „Hoe lang, o Jehovah?”*+ Toen zei hij: „Totdat de steden werkelijk tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn, en de huizen zonder aardse mens zijn, en de grond zelf geruïneerd is tot een woestenij;+
8 Laat u corrigeren,+ o Jeru̱zalem, opdat mijn ziel zich niet vol afkeer van u afwendt;+ opdat ik u niet maak tot een verlaten woestenij, een onbewoond land.”+