27 Om welke reden zegt gij, o Ja̱kob, en spreekt gij hardop, o I̱sraël: ’Mijn weg is voor Jehovah verborgen,+ en gerechtigheid ten opzichte van mij gaat aan mijn God* zelf voorbij’?+
12 Maar gij, o Jehovah der legerscharen, onderzoekt de rechtvaardige;+ gij ziet de nieren* en het hart.+ Moge ik uw wraak op hen zien,+ want aan u heb ik mijn rechtsgeding onthuld.+