11 Want aan armen zal het nooit ontbreken in het midden van het land.+ Daarom gebied ik u aldus: ’Gij dient uw hand met mildheid te openen voor uw ellendige en arme broeder* in uw land.’+
2 dat gedurende een grote beproeving onder kwelling hun overvloedige vreugde en hun diepe armoede de rijkdom van hun edelmoedigheid overvloedig hebben doen zijn.+