Job
40 En Jehovah antwoordde Job verder en zei:
3 Vervolgens antwoordde Job Jehovah en zei:
4 „Zie! Ik ben van weinig betekenis geworden.+
Wat zal ik u antwoorden?
Mijn hand heb ik op mijn mond gelegd.+
5 Eenmaal heb ik gesproken, en ik wil niet antwoorden;
En tweemaal, en ik wil er niets aan toevoegen.”
6 En Jehovah antwoordde Job vervolgens uit de storm+ en zei:
7 „Omgord uw lendenen alstublieft, als een fysiek sterke man;+
Ik zal u ondervragen, en licht gij mij in.+
8 Wilt gij werkelijk mijn gerechtigheid krachteloos maken?
Wilt gij mij schuldig verklaren opdat gij gelijk moogt hebben?*+
9 Of hebt gij een arm als die van de [ware] God,*+
En kunt gij het met een stem als de zijne laten donderen?+
11 Laten de verbolgen uitbarstingen van uw toorn zich uitstorten,+
En zie iedere hoogmoedige en haal hem omlaag.
13 Stop hen te zamen weg in het stof,+
Bind zelfs hun aangezichten in de verborgen plaats,
14 En ik, ja ik, zal u prijzen,
Omdat uw rechterhand u kan redden.
17 Hij buigt zijn staart als een ceder;
De pezen van zijn dijen zijn ineengevlochten.
18 Zijn beenderen zijn koperen buizen;
Zijn sterke beenderen zijn als stangen van gesmeed ijzer.
20 Want de bergen zelf leveren hem hun opbrengst,+
En ook al het wild gedierte van het veld speelt daar.*
21 Onder de doornachtige lotusbomen legt hij zich neer,
22 De doornachtige lotusbomen houden hem afgeschut met hun schaduw;
De populieren van het stroomdal omringen hem.