14 Hij kreeg heerschappij,+ eer+ en een koninkrijk, en alle volken, naties en taalgroepen moesten hem dienen.+ Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk zal niet worden vernietigd.+
32 Hij zal groot zijn+ en de Zoon van de Allerhoogste+ worden genoemd. Jehovah* God zal hem de troon van zijn vader David geven.+33 Hij zal voor eeuwig als Koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn Koninkrijk zal geen eind komen.’+