18 Jakob stond ’s morgens vroeg op. Hij nam de steen waarop hij met zijn hoofd had gelegen, zette die rechtop als een zuil en goot er olie over uit.+19 Hij noemde die plaats Bethel,* maar vóór die tijd heette de stad Luz.+
16En het land dat door loting werd toegewezen+ aan de afstammelingen van Jozef+ liep van de Jordaan bij Jericho naar de bronnen* ten oosten van Jericho, door de woestijn die van Jericho omhoogloopt naar de bergen bij Bethel.+
28 Na overleg maakte de koning twee gouden kalveren+ en hij zei tegen het volk: ‘Het is te veel voor jullie om naar Jeruzalem te gaan. Israël, dit is jullie God, die jullie uit Egypte heeft weggeleid.’+29 Hij zette er één in Bethel+ en één in Dan.+