HOTHIR
(Ho̱thir) [van een grondwoord dat „meer dan voldoende; overvloed” betekent].
Een van de veertien zonen van Heman die onder leiding van hun vader als musici in het heiligdom dienden. In Davids tijd werden Hothir en zijn zonen en zijn broeders als de 21ste van de 24 dienstgroepen van musici aangesteld. — 1Kr 25:1, 4-6, 28.