ZACHARIAS
(Zachari̱as) [uit het Hebr.: Jehovah is gedachtig geweest].
Een priester en de vader van Johannes de Doper (Lu 3:2). Hij en zijn vrouw Elisabeth, een bloedverwante van Maria, de moeder van Jezus, woonden in de heuvels van Judea. Beiden vreesden God en gehoorzaamden zijn geboden. Hoewel zij reeds op gevorderde leeftijd waren, hadden zij geen kinderen. — Lu 1:5-7, 36.
Toen Zacharias tijdens de dienst van „de afdeling van Abia” — waarschijnlijk laat in het voorjaar of vroeg in de zomer van 3 v.G.T. — aan de beurt was om reukwerk te offeren, ging hij zoals gebruikelijk was het heiligdom binnen. Bij deze gelegenheid verscheen Jehovah’s engel Gabriël aan hem en deelde hem mee dat zijn smeking was verhoord, dat zijn vrouw Elisabeth hem een zoon zou schenken en dat de jongen Johannes moest worden genoemd. Gabriël instrueerde Zacharias over de manier waarop de jongen grootgebracht moest worden en zette uiteen wat deze zoon tot stand zou brengen (Lu 1:5-17). Zacharias vroeg de engel om een teken als extra garantie. Omdat hij niet direct geloof stelde in de woorden van de engel, werd hem meegedeeld dat hij tot na de geboorte van Johannes niet zou kunnen spreken (Lu 1:18-23). Op de achtste dag nadat de baby geboren was, wees Elisabeth suggesties van buren en bloedverwanten van de hand en stond erop dat haar zoon Johannes werd genoemd. Toen zij zich tot de vader wendden, nam Zacharias een schrijftafeltje en schreef erop: „Johannes is zijn naam.” Ogenblikkelijk kreeg hij zijn spraakvermogen terug en uitte hij een profetie betreffende het werk van zijn zoon en dat van de Messias. — Lu 1:13, 57-79.