Wat is de zienswijze van de bijbel?
Zal de aarde eens vernietigd worden?
ONRECHTVAARDIGHEDEN, misdaad en oorlog maken de aarde tot een steeds gevaarlijker plaats om te wonen. Toch is de aarde op zichzelf genomen een prachtig tehuis voor de mens, gevuld met een grote verscheidenheid van planten en dieren. Hoeveel is er niet om onze reuk-, smaak-, tast-, gehoor- en gezichtsorganen te strelen?
Moeten we dan geloven dat de Schepper van de aarde een eind zal maken aan het bestaan van hoge, met sneeuw bedekte bergen, besloten groene valleien, malse weiden, welige oerwouden, donkere bossen, met palmen omzoomde stranden, klaterende watervallen, kronkelende rivieren, machtige zeeën en oceanen, het getjilp en gezang van vogels, en de capriolen van duizenden fascinerende diersoorten? Zal God deze aarde vernietigen of toelaten dat de mens er een levenloze woestenij van maakt? Voor het beantwoorden van die vragen is het nodig te beschouwen hoe God zijn schepping beziet.
De beginhoofdstukken van de bijbel geven een beschrijving van de opeenvolgende stappen die God ondernam om de aarde tot een geschikte en aangename woonplaats voor de mens te maken. Bij de voltooiing van elke scheppingsperiode, noemde hij de dingen die hij gemaakt had „goed”. Niets in de Heilige Schrift wijst erop dat God daarna alle aardse schepping als onverbeterlijk slecht is gaan beschouwen, als louter geschikt voor de vernietiging.
Integendeel, de Schrift onthult dat Jehovah een diepe bezorgdheid jegens zijn gehele schepping koestert. Zelfs wat redeloze vogels overkomt, ontsnapt niet aan zijn aandacht. Jezus Christus zei daarover tot zijn discipelen: „Worden niet twee mussen voor een geldstuk van geringe waarde verkocht? Toch zal er niet één van op de grond vallen zonder medeweten van uw Vader” (Matth. 10:29). Ook de gevoelens van dieren genieten zijn aandacht. De Wet die God aan de Israëlieten gaf, moedigde aan tot het hebben van mededogen met dieren. Een broedende moedervogel op een nest mocht niet weggenomen worden, maar moest de gelegenheid krijgen te ontsnappen opdat zij nog meer jongen zou kunnen grootbrengen (Deut. 22:6, 7). Een ezel en een stier mochten van God niet te zamen onder één juk worden gebracht, ten einde het zwakkere dier voor ontbering te behoeden (Deut. 22:10). Bij het dorsen van het graan mocht een stier niet gemuilband worden, om hem niet te kwellen met de aanblik van graan waarvan hij niet zou kunnen eten. — Deut. 25:4.
Dit alles illustreert dat Jehovah God belangstelling voor zijn schepping heeft. De ruïnering van de aarde en het moedwillig afslachten van dieren door de mens, heeft zijn goedkeuring niet. De bijbel vertelt ons dat het Gods voornemen is „te verderven die de aarde verderven” (Openb. 11:18). „Want dit heeft Jehovah gezegd”, zo luidt Jesaja 45:18, „de Schepper van de hemelen, Hij, de ware God, de Formeerder van de aarde en de Maker ervan, Hij, Degene die haar stevig heeft bevestigd, die haar niet louter voor niets heeft geschapen, die haar ter bewoning geformeerd heeft”. Hij zal derhalve nooit toelaten dat mensen zijn schepping totaal ruïneren.
Maar, zo zou men kunnen vragen, zal de vernietiging van die verdervers van de aarde, ook geen vernietiging voor de aarde zelf betekenen? Daar zou men enkele wedervragen tegenover kunnen stellen: Waarom zouden verdervers van de aarde God in feite dwingen zijn eigen goede werken te gronde te richten? Waarom zouden hun daden hem ertoe bewegen in strijd te handelen met zijn opgetekende voornemen ten aanzien van de aarde?
Dat de verdelging van degenen die de aarde verderven, geen vernietiging voor de aarde betekent, blijkt duidelijk uit wat er in de dagen van Noach gebeurde. Door middel van een wereldomvattende vloed maakte God een eind aan een gewelddadige mensenwereld. Hij zag er echter op toe dat de rechtvaardige man Noach en zeven leden van zijn familie, te zamen met de basissoorten van de dierenwereld, in het leven gehouden werden.
Dat wat er toen gebeurde, wordt door Petrus als een voorbeeld voor de toekomst aangehaald. Hij schrijft: „De toenmalige wereld [werd] vernietigd toen ze door water werd overstroomd. Maar door hetzelfde woord zijn de hemelen en de aarde van nu voor het vuur opgespaard en ze worden bewaard voor de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen.” — 2 Petr. 3:6, 7.
Merk op dat deze komende vernietiging net als in het geval van de Vloed niet over alle mensen en aardse schepselen zal komen, maar tegen „goddeloze mensen” is gericht. Net als in Noachs dagen, zal de letterlijke aarde niet worden vernietigd. Maar waarom zegt 2 Petrus 3:10 dan: „De hemelen [zullen] met een sissend gedruis . . . voorbijgaan, maar de elementen, intens heet, zullen ontbonden worden, en de aarde en de werken daarop, zullen ontdekt worden”?
Met het oog op Gods voornemen deze aarde bewoond te laten zijn, dienen deze woorden duidelijk in symbolische zin begrepen te worden. Er zijn wat dat betreft overeenkomstige bijbelgedeelten aan te wijzen. Over Gods oordeel tegen Babylon schreef Jesaja bijvoorbeeld: „De aarde zal schudden en wijken van haar plaats bij de verbolgenheid van Jehovah der legerscharen en op de dag van zijn brandende toorn.” — Jes. 13:13.
Toen Babylon in 539 v.G.T. door het rijk van de Meden en Perzen ten val werd gebracht, week de letterlijke aarde niet van haar plaats. Dat gebeurde wel met het aardse rijk Babylon. Als verslagen mogendheid verloor Babylon zijn invloed over een groot deel van de aarde en werd een provincie van het Perzische Rijk.
Insgelijks moet ook de genoemde vernietiging van „de hemelen en aarde van nu” symbolisch worden opgevat. In bijbels woordgebruik betekent het woord „aarde” soms gewoon de mensen die op de aarde wonen. In Genesis 11:1 lezen wij bijvoorbeeld: „De gehele aarde nu had nog steeds één taal en één woordenschat.” In wie of wat hebben de mensen die „de aarde” vormen, geloof en vertrouwen gesteld? Tot wie of wat hebben zij om hulp geroepen? De geschiedenis laat zien dat zij naar hun verheven regeringen, de „superieure autoriteiten”, voor hulp en bescherming hebben opgezien (Rom. 13:1). De „hemelen” die met een „sissend gedruis” zullen voorbijgaan, zijn dus zulke regeringen. En wat de „aarde” betreft, bestaande uit goddeloze mensen, ook die zal vernietigd worden. De „aarde [de goddeloze mensenmaatschappij] en de werken daarop, zullen ontdekt worden”.
Dit betekent niet dat de symbolische aarde en haar werken alleen maar blootgelegd en openlijk ten toon gesteld zullen worden. Nee, ze zullen door het vuur gevonden of „ontdekt” worden, als iets dat brandbaar is. De gedachte die door de uitdrukking „ontdekt” wordt overgebracht, komt overeen met hetgeen de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 3:13 uiteenzet: „Een ieders werk zal openbaar worden, want de dag zal het te zien geven, omdat het geopenbaard zal worden door middel van vuur, en het vuur zelf zal uitwijzen hoedanig een ieders werk is.”
Na het voorbijgaan van de symbolische hemelen en de vernietiging van de goddeloze mensheid zal de weg zijn gebaand om onze planeet tot een verrukkelijke woonplaats te maken voor degenen die Gods wil trachten te doen. De aarde zal veranderd worden in een plaats waar geen verdriet, pijn, ziekte en dood meer zullen heersen, ja, in een paradijs, dat van zulke plagen bevrijd zal zijn. — Openb. 21:4.
In overeenstemming met Gods voornemen zal de aarde dus altijd blijven bestaan. Verlangt u ernaar een deel van zijn eeuwige schepping te blijven? Geef dan gehoor aan de geïnspireerde aanmoediging: „Doet uw uiterste best om tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden” (2 Petr. 3:14). Ja, stel u op de hoogte van Gods wil en neem het vaste besluit ernaar te leven.